Blog van 2 december: Kerk in tijden van corona
In deze turbulente tijd schrijven de vijf beroepskrachten van het cluster Adventskerk-Oosterkerk wekelijks een blog. Ter bemoediging, inspiratie, voor saamhorigheid.
2 december: Iemke Epema – Engelen
Toen ik maandagmorgen de Trouw opensloeg viel mijn oog op een afbeelding van een engel. Het was de voorkant van het decembernummer van ons Zwolse kerkblad. Er werd uitgebreid geciteerd uit de column van Theo Brand, die geinspireerd werd door de groene glazen engel op de markt en uit de meditatie van ds. Nelleke Eygenraam. Twee vertrouwde gezichten uit de Oosterkerk zomaar in de krant! Mijn dag begon goed.
Zelf vond ik het ook een mooi themanummer van Gaandeweg. Met een prachtige voorkant, die engel van jute met dat geknakte kaarsje. Als beeld van de gebrokenheid waar we in deze Coronatijd nog minder omheen kunnen dan anders.
En ik sloeg zelf ook aan het mijmeren over wat een engel precies is en doet. Ik moest denken aan een boek dat ik hier in de kast heb staan met de titel Scheel engeltje. Het is het verhaal van een vader die schrijft over zijn kind.
Drie kinderen zijn er al in zijn gezin als de vierde wordt geboren, Aat heet hij. Hij blijkt een kind te zijn met het syndroom van Down. De vader schrijft eerlijk over de grote worsteling met wat dit voor hem en zijn gezin betekent en over zijn diepe en steeds grotere liefde voor dit kind.
Het jongetje werd geboren in 1945. Er spreekt een heel andere tijdsgeest en taal en ook geloofsbeleving uit dit boek. Het is vol van een vroomheid die ik zo niet kan delen. Maar die roept wel diep respect bij me op. Ik mag het nog steeds graag lezen. Want er spreekt een ongelooflijke tederheid uit. Ik word erdoor opgetild. Het is alsof er in de woorden van deze vader een engel naar mij toekomt.
Daarom wil ik in deze Adventstijd graag een stukje uit het begin van het boek met u delen. De ouders van het jongetje weten nog maar net dat hun kind anders is dan andere kinderen. Het besef dat hij nooit helemaal tot hun eigen wereld zal behoren, dat er een grens is die hen scheidt, doet hen pijn. Soms vragen mensen hoe het gaat met hun jongste. De vader schrijft:
Dan was ik – en ben het nóg – altijd even bedremmeld. Woorden zijn zo hard. Als ik dan gezegd had: ‘Het is niet goed met hem. Hij zal altijd achterlijk blijven. Hij is een mongooltje’ dan voelde ik mij even onbeschermd als mijn Aat. Het leven zou veel warmer én veel eenvoudiger zijn als wij mensen méér onbeschermd waren. Want als ik dat dan zo gezegd had, dan stond er een ander mens tegenover mij. Dan waren het masker en de kilheid waarmee wij mensen in deze wereld met elkaar plegen om te gaan weggevallen en hadden plaats gemaakt voor een teerheid en zorgvuldigheid. Kinderen hebben het vermogen die teerheid op te roepen, vooral als hen iets overkomt. In wat ons in ons kind getroffen had hebben wij dat als ouders ervaren. En wij begrepen beter dan te voren hoe door de eeuwen engelen vooral als kinderen zijn uitgebeeld: ze dragen nog iets van het Paradijs.
Dit bijzondere kind wijst zijn ouders door hoe hij is en door wat hij oproept bij anderen de weg naar een andere, diepere en echtere manier van leven. Hij doet dit zonder dat hij dat zelf weet. Daarin is hij hun engel.
Engelen laten ons iets zien dat te maken heeft met de goedheid van het Paradijs. Ze brengen ons in aanraking met wat er in een mens onbeschermd en kwetsbaar is, open en zuiver. Met dat wat vraagt om onze behoedzaamheid, eerbied en tederheid.
Daarvoor komen er engelen van de hemel naar de aarde toe: om in ons eerbied en tederheid en oneindige liefde te wekken.
Vergankelijke engel – Paul Klee
Vorige blog:
Volgende blog: